DE KUNST VAN HET AFPAKKEN

Bankiers houden zich aan de regels wanneer zij zichzelf belonen. Dat is hun eenvoudige verweer. Joris Luyendijk vindt dat amoreel in zijn artikel in NRC DEWEEK van maandag 20 april 2015. In een televisieprogramma over hetzelfde onderwerp zei een veelgevraagde headhunter voor dit soort baantjes niets verkeerds te zien in die beloningen. Het was gebruikelijk, je zou een dief van jezelf zijn en daarom bepaalde het gebruik de moraal. Dat was zo ongeveer de filosofie van deze ingewijde. Luyendijk zou dat waarschijnlijk bestempelen als boevenmoraal, niet ten onrechte.

Hier staan twee werelden tegenover elkaar. Is het mogelijk die te verenigen? Ik denk het niet. Zolang er ongelijkwaardige partijen tegenover elkaar staan zal er sprake zijn van uitbuiting, gemeten naar de beloning in verhouding tot de geleverde prestatie. Jesse Klaver van een partij die debet en credit aan zijn laars lapt, zo te zien uitzinnig van woede, ging zich te buiten in een hoorzitting van de Tweede Kamer bij de ondervraging van de president commissaris Van Slingelandt van de ABNAMROBANK. Voor de bühne was het indrukwekkend. Maar voor de redacteur van Brandpunt ontlokte dat de kwalificatie ‘snotneus’ en die kon meteen vertrekken. Was dat terecht? Klaver had toch gelijk?

Bij nader inzien lijkt de opstelling van Klaver toch meer op die van huilen met de wolven. Diens uitzinnige verontwaardiging wekt weerstand als men bedenkt welk gedachtengoed hij vertegenwoordigt. Ook de partij van Jesse Klaver rechtvaardigt het openzetten van de geldkraan omdat het slecht zou gaan. In cijfers lijkt dat ook zo te zijn. Gijsbert Vonk, hoogleraar sociale zekerheidsrecht te Groningen rekent het voor in dezelfde krant. Hij schrijft:

Ook de ‘budgetarmoede is’ toegenomen. Het gaat hier om mensen die alleen nog de meest essentiële kleding kunnen aanschaffen: kleding, energie, voedsel maar geen zaken als uitgaan, vakantie, sport of hobby. 5,4 procent van de bevolking leeft op of onder dit niveau van 960 euro per maand.

Je vraagt je af wat die bootvluchtelingen eigenlijk willen. Een heel intrigerende zin van professor Vonk is ook:

Volgens het SCP en het CBS waren er in 2014 in Nederland nog nooit zoveel armen als nu.

Dat klinkt uiterst alarmerend, maar ook verwarrend. Want nu is 2015. Dus in 2014 moet er minder armoede geweest zijn dan nu, terwijl Vonk het voor 2014 juist zo dramatisch voorstelt. Als ik professor Vonk was zou ik die woordjes ‘als nu’ maar hebben weggelaten. Maar ja, dat zal wel komen door het onderwijs van tegenwoordig. Het meest opvallende vind ik echter de vermelding van Vonk over de vakantie, terwijl de mensen waar hij het over heeft al vakantie hebben.

Dat klinkt cynisch en dat is het ook. Want waar gaat het over? De achterban van Vonk lijkt dezelfde als die van Jesse Klaver. Vonk en Klaver willen helpen door de geldkraan open te draaien, zonder een tegenprestatie te verlangen. Als men daar tegen in brengt dat Nederland dan binnen de kortste keren het lot zal treffen als Griekenland zullen zij ongetwijfeld neen schudden. Want Nederland heeft een belastingsysteem en in Griekenland is dat zo lek als een mandje.

En daar wringt de schoen. Waar de bankiers een prestatie leveren in geen verhouding tot hun beloning, daaraan lijdt ook het belastingsysteem. In de feodale tijd gold het recht van de sterkste. Iedereen moest zichzelf maar zien te redden. De tiende penning van Alva werd als een buitensporige belasting gezien. In de negentiende eeuw ontstond de gedachte van belasting naar draagkracht. Omdat de rijke mens het meeste baat had bij de door de overheid geleverde prestatie, leger, politie en onderwijs. In de twintigste eeuw werd het stelsel omgezwengeld tot een rondpompen van het geld. Herverdeling, subsidies, ondersteuning, een gigantisch overheidsapparaat dat geld vrat aan salarissen en huisvesting.

Mensen behoren zich verantwoordelijk te voelen voor hun eigen bestaan en hun leven daar op in te richten. Velen doen dat ook. Iedere belasting maakt daarop inbreuk. Zonder belasting doet de burger alleen een uitgaaf omdat hij er iets voor terug krijgt, waar hij zelf het genot van heeft. Een belasting knipt dat volledig door. Dan is het niet de burger zelf die beslist over de uitgaaf. Hij kan ook niet beslissen waaraan het besteedt wordt en heeft er meestal ook geen enkel genot van.

Het is duidelijk dat men met een dergelijk systeem voorzichtig moet omspringen. Helaas is dat niet het geval. Van een eenvoudig salaris wordt al minder dan tweederde overgehouden om het vrij te kunnen besteden. Maar dat is nog lang niet alles. Van elk gekocht product gaat twintig procent weg aan omzetbelasting, verder nog allerlei accijnzen op bepaalde goederen, zoals alcoholhoudend drank. De motorrijtuigenbelasting is een melkkoe voor de overheid die in de verste verte niet besteed wordt aan het wegennet, maar verdwijnt in de zogenaamde algemene middelen waar de daklozen het ook van moeten hebben. Om van de vele andere belastingen nog maar te zwijgen. Waar het precies allemaal heen gaat is een raadsel, met cijfers alleen kan dat niet uitgelegd kan worden.

Tegenwoordig moet overal op bezuinigd moet worden, wat vroeger niet hoefde, op de cultuur, de openbare omroep, de orkesten, de musea, omdat er geen middelen zijn. Aan de andere kant is de belastingdruk verschrikkelijk hoog. Dan kan de conclusie alleen maar zijn dat er een gigantische verspilling is of een te hoge verwachting van wat er allemaal mogelijk is. Waarschijnlijk is het van beide wat.

Jesse Klaver en professor Vonk moeten niet denken dat met ferme praat op te lossen. Bankiers en multinationals lachen hen stilletjes uit. Neen, de rekening presenteren zij aan de eenvoudige hardwerkende man die niet wil profiteren, niet in het bezit van een arbeidscontract, geen bijstand, alleen de wil om te overleven. Zij hebben geen stem in het politieke debat. Het recht van de sterkste geldt nog steeds en uitbuiting ook.