ORGAANDONATIE

De Tweede Kamer heeft een wet aangenomen die orgaandonatie gemakkelijker moet maken. Iedereen wordt orgaandonor tenzij men kenbaar maakt dat niet te willen. Hoe de wet er precies uitziet, of het door de Eerste Kamer wordt aangenomen, hoe het in de praktijk zal werken is onzeker. Het is wederom een sterk staaltje hoe er met de persoonlijke levenssfeer wordt omgesprongen. Belangengroeperingen dwingen hun wensen af met bedenkelijke argumentatie. De arts die in Nieuwsuur gisteravond kwam uitleggen waarom dat allemaal zo perfect in orde is maakte op mij de indruk van een koele berekenende technicus die zo de fabriek bedrijfsklaar maakt. Er is een duidelijk verschil tussen leven zoals dit soort artsen dat zien en de werkelijkheid. De werkelijkheid is dat het leven eindig is en het zinvol moet zijn. Daartoe behoort het recht om waardig te kunnen sterven. Het argument van de arts dat tegen de aantasting van het lichaam bezwaar kan worden gemaakt lijkt nobel maar is het niet. Het lijkt nobel om een verkeersslachtoffer te helpen met een transplantatie waarvoor weer een ander verkeersslachtoffer wordt geofferd omdat die het orgaan zelf niet meer nodig heeft. Maar wie bepaalt dat? Ja, u raadt het antwoord, de arts. En daar wringt de schoen. Niet alleen bestaat het gevaar van onbekwame artsen, van verkeerde artsen, maar ook de marktwerking van de orgaanhandel. De koele berekenende arts die bij Mariëlle Tweebeeke out of the blue wist te vertellen dat negentig procent van de Nederlanders voor orgaandonatie is weet niet waar hij het over heeft. Deze loze bewering ontzenuwde hij onmiddellijk zelf door te verklaren dat het in de huidige praktijk zo moeilijk is om familie van gestorven donoren te overtuigen. Ik denk wel dat negentig procent van de artsen daar voor is, de redenen laten zich raden, en dat hij één en ander door elkaar haalt, maar negentig procent van de bevolking zeker niet. Integendeel, uit de reserve die hijzelf bij de familie van de overledenen bespeurde blijkt het tegendeel. Hij wist ook te vertellen dat de nieuwe wet niets zou veranderen want de familie kon alsnog bezwaar maken. De vraag dringt zich natuurlijk op ‘waarom dan deze wet?’. De medische ethiek is ver te zoeken. Aan een menswaardige levensbeëindiging weigeren vele artsen mee te werken. Wel om het ondraaglijk lijden maar zo lang mogelijk te rekken. Als een goedwillende arts dat toch doet wordt hij verraden door een jonge arts assistent in opleiding die is opgevoed in de leer dat regels gaan boven het leven. Ons burgerlijk wetboek kende een cynisch artikel dat aan de laatst behandelend arts een voorrecht toekende voor zijn rekening. In de huidige verzorgingsstaat hebben artsen dat niet meer nodig. Het medische beroep is een vaktechnisch beroep geworden met weinig oog voor het werkelijke mens zijn. De aan blaaskanker gestorven concertpianist Gérard van Blerk wist over de hem behandelende geneesheren te melden: ‘ze kennen maar een paar handelingen.’ Het leven is eindig, daar is geen respect meer voor. De Russische schrijver Leo Tolstoj zei het al, hij zei: ‘een arts verdient geld aan het lijden’. Het valse beroep op ‘’eerbied voor het leven’ en de angst voor het wetboek van strafrecht dat de ethisch handelende arts moord in de schoenen schuift geven de stand van zaken weer. Het gaat niet om de kwaliteit van het leven, het recht om waardig te sterven. Neen, geheel andere belangen spelen een rol. In het boek ‘Le grand secret’ van René Barjavel beschrijft hij hoe deze ontwikkeling zich keert tegen een menswaardig bestaan, waarin het recht om te sterven hem is ontnomen. Het leven is eindig. Laten we het niet onnodig laten rekken door kwakzalvers.