ADIOS SEVILLA

Na een ommekomst van vierenvijftig jaar was het weerzien met Sevilla zoiets als met een schilderij. Als je de werkelijkheid ziet wat de schilder heeft bezield valt het tegen. Voor mij was Sevilla de stad van de flamenco. Die wordt daar nog steeds opgevoerd, gespeeld, gezongen en gedanst. In kleine theatertjes door zangers, danseressen onder begeleiding van een gitarist, om hartstochtelijk de folklore levend te houden. De flamenco stamt uit de tijd van de armoede zonder uitzicht op een loket. Die armoede las je af aan het broodmagere lijf. De flamenco was een uitvlucht uit het troosteloze bestaan. Meer dan een uitvlucht, de geest verhief zich. Het was ook de strijd van de vrouw, haar trots ondanks het bedrog, de ontrouw en het verval als het haar ten deel viel. Met haar dans, haar blik, haar houding, het ritmisch klappen (palmotear), het geroffel van de castagnetten, het voetenwerk (tacaneo) deed zij aanbidders doen knielen. In de jaren vijftig zestig werd de flamencozang gehoord op iedere hoek van de straat, met die arabische keelklank gezongen door schoenpoetsertjes.

Dat zijn mijn herinneringen. Wij lieten ons brengen naar dat prachtige hotel Madrid om in een steegje er vlak achter ons verblijf te zoeken bij een herbergier die in zijn eentje herberg, restaurant en café dreef. Zijn kookgerij stond in de gelagkamer achter het buffet waar hij borrelhapjes tapas bereidde tot twaalf uur ’s nachts of later, als het niet de gerechten voor ontbijt, middagmaal en avondeten waren. Slechts voor middagmaalmaal en avondeten was een kelner ingehuurd om op te dienen. De laatste avond, de trein naar Granada vertrok de volgende ochtend om zes uur, wilden wij om vijf uur gewekt worden. Geen probleem, ook schoenen konden gepoetst worden als we die op de gang wilden zetten. Wie wekte ons, wie had de schoenen gepoetst? Jawel, de rondborstige zwaar besnorde eigenaar met slaap in zijn ogen, die zijn herberg dreef als zijn kostbaarste bezit.

Dat wilde ik terug zien. Mijn zoektocht begon bij hotel Madrid dat mij vandaar verder zou helpen à la recherche du temps perdu. Er was inderdaad een hotel Madrid, in een onooglijk steegje dat alle verwachting deed verdampen. Het echte Hotel Madrid, dat legendarische hotel van vroeger waarover zoals later bleek in de annalen met weemoed werd geschreven, was met de grond gelijk gemaakt om plaats gemaakt te hebben voor een winkelcentrum als op de Lijnbaan in Rotterdam. Onze herberg was natuurlijk ook onder de sloophamer gekomen.

Toch daar terug in Sevilla had ik nog een broodmagere zigeunervrouw gezien, in een veelkleurige jurk tot op de voeten met een kind onder de arm, in het voorbijgaan deksels van vuilnisemmers oplichtend. Ze zijn er nog steeds. Er blijven daklozen die niet in het gareel willen lopen. Ze kiezen voor hun vrijheid, al is dat voor de burgerman zo onbegrijpelijk.

Ik denk dan ook aan dat legendarische hotel Amicitia in Leeuwarden, waar de schrijver Havank zo graag verbleef, onder de sloophamer gekomen om te verrijzen als een betonnen puist om daarin geldzaken welig te laten tieren. Men schijnt spijt gekregen te hebben, daar in Leeuwarden, wil het oude hotel Amicitia doen herrijzen, als het misschien al niet gebeurd is.

Terugdenken aan Sevilla, nu een stad van luchtvaart-industrie en toerisme, misschien zal daar ook zoiets gebeuren, zal er iets van de oude glorie herrijzen. Al zal ik dat niet meer meemaken.