In mijn jeugd heb ik verschillende boeken van Simon />Vestdijk gelezen, waarvan ik mij herinner: ‘De kelner en de levenden’, Ivoren />wachters’ en ‘De koperen tuin’. Zijn oeuvre is ontzagwekkend, ongeveer 200 boeken, />de waardering voor zijn werk wisselend. Over zijn boek ‘De schandalen’ schreef />Jan Spierdijk in De Telegraaf: ‘Het witte papier is de heer Vestdijk tot />schutting geworden’. De dichter Adriaan Roland Holst beschreef hem als ‘de man />die sneller schrijft dan God kan lezen’. Bij mij was er het beeld van iemand die />veel woorden nodig heeft om iets te zeggen. Hier wil ik stilstaan bij zijn boek />‘De koperen tuin’, door Simon Vestdijk zelf gekenmerkt als zijn beste werk.

Het boek begint met de ik figuur, een eigenwijs jongetje />dat zijn drie jaar oudere broer nogal belachelijk vindt. Alles speelt zich af begin twintigste eeuw in W, waarmee Leeuwarden bedoeld zal zijn, waar zijn vader tot rechter is benoemd, waar de ik figuur prat op gaat. Vrijgezelle notabelen van de stad zijn min of meer heimelijk verliefd op zijn moeder. Hijzelf lijkt op haar, zijn broer op zijn vader dertien jaar ouder dan zijn moeder, van wie hij zich geen verliefdheid kan voorstellen. Op een mooie zomerse dag, zijn vader stuurt ansichtkaarten uit Luxemburg, wat die daar doet blijft duister, wordt hij door zijn moeder met haar vriendinnen in een landauer meegenomen naar de Tuin, een park met kunstmatige heuvels, water- en rotspartijen. In de Tuin waarin vogelkooien wordt hij door zijn moeder alleen gelaten om te spelen. Zijn zoektocht leidt naar een heuvel. In de diepte ontwaart hij een houten muziekkapel waar een koperorkest gereed zit om te spelen voor het publiek aan de andere kant van de vijver waaronder zijn moeder met haar vriendinnen. Voor het houten hoofdgebouw dat via een rustieke brug over waterpartijen naar de muziektent leidt ziet hij een stoergebouwde zelfverzekerde man met een zwarte snor in een geklede jas, zich vermakend met door volle dienstbladen weerloze dienstertjes, die hij kneepjes in de arm geeft, wat op het jongetje indruk maakt. Hij wil naar hem toe. Hij laat zich van de heuvel zakken, sluipt naar het hoofdgebouw. Met de Stars and Stripes van Sousa barst de muziek los onder leiding van de stoere man, de dirigent. Het geschetter van trompetten, trombones, fluiten, piccolo’s, klarinetten, saxofoons, begeleid door xylofoon en Turkse trom, overweldigt het jongetje. Voor het hoofdgebouw ziet hij een lang bleek meisje, gespannen starende naar de muziektent. Er volgen meerdere stukken, als laatste stuk voor de pauze wordt op verzoek de Stars and Stripes van Sousa herhaald. De herkenning van de muziek brengt het jochie in vervoering, hij stampt en danst op de maat wat hilariteit wekt, wat hem nog meer aanzet. Dan wordt hij gegrepen door het lange bleke meisje, een hoofd groter dan hij en ze beginnen te dansen. Plots laat zij hem los, hem aan zijn lot overlatend. Zij ijlt naar de muziektent, valt de dirigent om de hals, zij is zijn dochter. Voor de ik figuur, Nol Rieske, het zoontje van de rechter die later medicijnen gaat studeren, wordt of blijft het vier jaar oudere bleke meisje, Trix Cuperus, zijn grote liefde, ook al wil zij niets van hem weten en geeft zij zich af met vrijgezelle en getrouwde notabelen in het stadje. Als op het einde van het boek zijn moeder, nog jong, op sterven ligt wil hij weg van haar sterfbed, naar Trix, die dienster is geworden in de sociëteit in de Tuin. Opeens haat hij zijn moeder die in de Tuin gekscheerde over die kleine jongen van acht jaar, dansend met een meisje van twaalf jaar bijna volwassen, het dan later had over ‘dat aardige Trixje van je’. Met knikkende knieën begeeft hij zich naar de sociëteit, waar hij bediend door Trix zich wil bedrinken. Zij schenkt hem wat in, maar verdwijnt. Buiten in de tuin vindt hij haar terug. Wat volgt is een ontroerend samenzijn, waarin hij haar herinnert aan hun dans vroeger in de Tuin waarover zijn moeder zo had moeten lachen en Trix hem om vergeving vraagt voor haar harteloosheid, maar zonder reden weer verdwijnt. Hij bedrinkt zich verder en de volgende dag nog in een roes verneemt hij in het ziekenhuis het overlijden van zijn moeder. De volgende dagen blijft hij zich bedrinken, bezoekt de minnaa van Trix, Vellinga, om diens verhaal te horen, ook om verhaal te halen voor diens aandeel in de zondeval van Trix. Hij onttrekt zich aan het rouwbeklag met de familie, gaat naar Trix en vraagt haar ten huwelijk. Zij vertelt hem over haar drankzuchtige vader, Henri Cuperus, de dirigent en pianoleraar van Nol Rieske, door deze mateloos bewonderd, die schuldig zou zijn aan het verliezen van haar onschuld, over Vellinga die zich aan haar had vergrepen, ook over andere minnaars, Caspers, Dijkhuizen en Stienstra. Ze vraagt hem die nacht bij haar te blijven wat hij fatsoenshalve weigert, vertrekt om de volgende ochtend haar antwoord op zijn aanzoek te horen. Thuis vertelt hij zijn vader over zijn huwelijksvoornemens, zich verontschuldigend voor zijn afwezigheid en om hem voor te bereiden op het standsverschil met zijn verloofde. Hij fantaseert over controverses welke zijn huwelijk kan oproepen en overweegt even het huwelijk uit te stellen, wat hij overwint. Als hij de volgende ochtend bij Trix aanbelt vertelt haar tante dat Trix zich die nacht met arsenicum het leven heeft benomen. Met de beide komende begrafenissen van zijn moeder en Trix in zicht klampt hij zich vast aan de tante, bezoekt Caspers, die hem meer bijzonderheden vertelt over Trix, over diens vermoeden van haar liefde voor een onbekende waarvan hij nu begrijpt dat die hem bezoekt. Nol Rieske fantaseert over de rekening en verantwoording af te leggen door Stienstra en Dijkhuizen, wat hij laat voor wat het is. Lopende naar de Tuin vormen zich gedachten over het hoe en waarom, waar het allemaal begon.

In het boek zitten meerdere tegenstrijdigheden, waarvan ik er twee wil noemen. Hierboven is vermeld, zoals ik dat uit het boek opmaak: ‘Opeens haat hij zijn moeder die in de Tuin gekscheerde over die kleine jongen van acht jaar, dansend met een meisje van twaalf jaar bijna volwassen, het dan later had over ‘dat aardige Trixje van je’.’ Dit moet wel haast het thema zijn van het boek, een moeder die haar zoon niet wil of kan begrijpen. Echter op blz. 227 van de mij ter beschikking staande uitgave, 21e druk Salamander Klassiek, 2001, zegt de hoofdpersoon Nol Rieske tegen zijn geliefde Trix Cuperus: ‘Mijn moeder heeft eens gezegd, dat liefde, die in de kindertijd begint, en dan later tijdelijk vergeten wordt, de machtigste is van alle liefdes.’’ Deze wijsheid verdraagt zich moeilijk met de kortzichtigheid die hij zijn moeder later verwijt. Ook de latere haat van Trix Cuperus tegen haar vader komt min of meer uit de lucht vallen gelet op het begin van het boek, waarin zij na haar dans met het jongetje Nol Rieske haar vader in de Tuin, na diens optreden als dirigent, om de hals valt wat toch uit bewondering, verering moet zijn. Later in het boek blijkt zij zich steeds tegen haar vader te keren, misschien om zijn drankzucht, maar die bestond al toen zij hem in de Tuin om de hals viel. Ook overtuigt de houding van Henri Cuperus tegenover Trix niet. Die zou zijn dochter verboden hebben met Nol Rieske in zee te gaan omdat hij te jong was en zijn familie daarvoor te trots zou zijn. Hier laat Henri Cuperus zich kennen als een benepen man, wat strijdt met de wijze waarop Vestdijk hem neerzet, een hoogdravend iemand die op de jonge Nol Rieske overkomt als de kunstenaar die conventies aan zijn laars lapt. Als zich in de geest van de grote man, die Henri Cuperus voor Nol Rieske was, een dergelijke ommekeer zou hebben voltrokken biedt het boek, behalve het latere misprijzen van Trix, daarvoor niet echt een aanwijzing, ook niet de door Nol Rieske’s moeder versmade bloemen, haar aangeboden door Trix’ vader. Zo doet de intrige rond de zondeval van Trix Cuperus hier en daar gekunsteld aan, wat goedgemaakt moet worden met ingewikkelde zinnen, waarover nagedacht moet worden om te begrijpen wat er staat, wat dan toch niet echt tot diepere inzichten leidt. Hier en daar krijgt het boek, vooral in het middengedeelte waar de voorbereiding en opvoering van de opera Carmen hilarisch, rocambolesk wordt besproken, met de overjarige Belgische zangeres Alice de Rato die de rol van Carmen voor haar rekening neemt, als zinnebeeld van lichtzinnigheid en verderf, het karakter van een ironische vertelling à la Godfried Bomans, wat niet strookt met de pretentie van het werk, te weten de worsteling met conventies die begin twintigste eeuw bestonden, zoals dat bijvoorbeeld het thema vormde van het boek Klaaglied om Agnes van Marnix Gijssen.

Blijkens het naschrift van Maarten ’t Hart in de mij ter beschikking staande editie wil deze in het boek meer zien dan Simon Vestdijk er zelf in heeft willen leggen. De onbegrijpelijke zelfmoord van Trix zou verklaard kunnen worden door de veronderstelling dat haar vader zich aan haar heeft vergrepen. Ondanks de schroom voor een dergelijke veronderstelling wordt daarom voor ’t Hart het boek nog indrukwekkender. Ik begrijp de gedachtegang aldus dat de grootheid van het werk niet zozeer bepaald wordt door wat er staat, maar wat men zich erbij kan fantaseren. Daar zit wat in. Een boek moet inwerken op de verbeeldingskracht van de lezer. Echter na het lezen van het boek kan ik mij de door ’t Hart geopperde veronderstelling niet voorstellen. In het boek laat Trix Cuperus zich zien als een meisje dat van wanten weet. Ook uit de biecht van Trix aan Nol Rieske blijkt iets dergelijks niet, wat toch wel voor de hand zou hebben gelegen. Anders dan de door ‘t Hart genoemde Johan van der Woude kan ik mij de zelfmoord van Trix Cuperus wel voorstellen.Zij was vier jaar ouder dan Nol Rieske. Zij begreep zijn liefde voor haar, maar ook dat hun huwelijk onmogelijk was, dat het hem met haar achtergrond te gronde zou richten. Zij was realistischer dan hij, wilde geen gebruik maken van de situatie, uit liefde voor hem.

Al mis ik het evenwicht zoals in boeken van door mij bewonderde schrijvers als Tolstoj, Schnitzler en Walschap, de koperen tuin van Simon Vestdijk blijft een zeer lezenswaardig boek, vooral door de gedetailleerde beschrijvingen van situaties en personen, ook al doen deze wel erg barok aan.