Vannacht had ik een droom. Over iemand die zich een televisieserie uit zijn kinderjaren herinnerde en voor zichzelf de koosnaam Stadhuis bedacht. Hij, die in het echt Ivo heette had daar binnenpretjes over. Want als het uitkwam wat hij als minister allemaal had uitgespookt zou het zeker Stadhuis Opstelten worden. Zo ginnegapte hij in zichzelf. Ivo was eigenlijk zijn dekmantel.
Ook voordat hij minister was gedroeg hij zich al zo. Dus toen hij dat wel was ging dat met dubbele kracht verder. Van zo iemand wordt verwacht dat hij het voortouw neemt. Er waren hinderpalen natuurlijk, de wetenschap, de scheiding der machten, maar dat gold alleen voor geletterden die niet begrepen wat er aan de hand was. Dus toen die criminaliteitscijfers niet bevielen moest daar wat aan gedaan worden. Je was nu eenmaal een belhamel voor de goede zaak, een kwajongen zoals je dat vroeger in die televisieserie zag.
En dan deed zich ook nog zoiets als een leuk speeltje voor. Dat was die verdomde Wilders die zijn eigen partij benadeelde met zijn ‘minder Marokkanen’ geroep. Ivo wilde dat ook wel, maar wist ‘zwijgen is goud’. Hij meesmuilde, het pootje lichten kwam bij hem op. Zoals Poetin liet zien dat wat waar is alleen door hem bepaald werd was om je vingers bij af te likken.
Binnenskamers liet Ivo, voor zichzelf Stadhuis, hier en daar een woordje vallen bij lieden waarvan hij wist dat die een bloedhekel aan die Wilders hadden. Die welgebekte praatjesmaker had hen een kunstje geflikt, ze zouden hem een koekje van eigen deeg geven. Het viel ook mooi in de lijn der tijd. De woorden haatzaaien en racisme hadden een heerlijke demonische dimensie gekregen. Zelfs bedelaars die een hap brood in plaats van centen toegeschoven kregen, terwijl je daar niet van kon blowen, lustten er pap van. Ook bij hen viel snel het woord ‘nazi’.
Er was bij Ivo eigenlijk maar één zorg. Met dat Stadhuis kon hij niet over straat.