SEBASTIAN HAFFNER, HET STOCKHOLMSYNDROOM EN BERTOLT BRECHT

De naam Sebastian Haffner (pseudoniem voor Raimund Pretzel, 1907 – 1999) is onmiskenbaar verbonden met het beetje Duitse geweten dat erin de Nazitijd hier en daar nog was. Dat blijkt uit zijn boek ‘Geschichte eines Deutschen – Die Erinnerungen 1914-1933’. In dit niet voltooide boek geschreven in 1939 in Engeland, vanwege de oorlog postuum verschenen in 2000, beschrijft Haffner zijn jeugdjaren tijdens de opkomst van Hitler.

Het boek biedt een verrassend inzicht in de oorzaken en omstandigheden welke de opkomst van het Nazidom mogelijk maakten. In zijn veel latere boek ‘Anmerkungen zu Hitler’, geschreven en verschenen in de tweede helft van de jaren zeventig, gaat Haffner in op de geest en persoonlijkheids-structuur van Hitler zelf. In het boek ‘Geschichte eines Deutschen – Die Erinnerungen 1914-1933’ schetst hij het gewone leven in Duitsland, zoals hij dat als jongeling meemaakte. Daarbij komt hij tot verrassende inzichten, vooral over de uitschakeling van het geweten, het inzicht, het gezonde verstand bij met name de Duitse intellectuele klasse, die aldus verantwoordelijk kan worden gesteld voor de opkomst van Hitler. Voorzover die vereenzelvigd kon worden met de ware Duitse geest komt Haffner tot de vaststelling dat die maar zeer smal was en zich heel snel liet wegdrukken. Haffner wijt de opkomst van het Nazidom aan de grauwheid, leegheid in het merendeel van het Duitse bestaan, verborgen onder de culturele rijkdom van een smalle bovenlaag. Anders dan in andere landen, Frankrijk en Groot Brittanie ontbreekt het de gewone Duitser aan levenskunst, het savoir vivre van de Fransman en dat van de Engelsman met zijn liefde voor het dier, het spel en de sport.

De Duitse intellectuele klasse heeft zich nimmer echt verzet tegen de roof van de belangrijkste waarden in het leven die voor beschaafde mensen gelden. Deze heeft het zich laten ontnemen, lijdzaam als een lam dat op het offerblok wordt gelegd. Die Duitse intellectuele klasse, die bovenlaag, dolf niet het onderspit in een revolutie zoals de adel in de Franse revolutie van 1789 of de democratie in de Spaanse burgeroorlog. De Europese geschiedenis kent volgens Haffner twee vormen van terreur, de gruweldaden van een revolutie en de repressie van de dictatuur tegen dit geweld. In zekere zin gelden daarvoor ‘verontschuldigingen’. Voor de revolutie is dat de opwinding, de woede van het ogenblik, het buiten zichzelf zijn. Voor de kille berekenende repressie van de dictatuur daartegen is dat de vergelding voor eerder gepleegde revolutionaire gruweldaden.

Voor de terreur van het nazidom gelden deze ‘verontschuldigingen’ niet. De terreur van het nazidom, de bloedige roes waarin de aanhangers van de partij verkeerden was niet het gevolg van een wraak op gruweldaden die hen waren aangedaan. Neen, de terreur was het gevolg van een weloverwogen en vooropgezet plan, slechts verschillend van die van de georganiseerde misdaad door een Umkehrung aller Werte waarin rovers en moordenaars konden optreden als staatslieden en politie, bekleed met volledige staatsmacht, een staatsvorm waarin sadisme een deugd werd en mededogen een doodzonde.

Anders dan vaak geoordeeld wordt vindt Haffner de Duitser niet dapper, geen held, eerder een lafaard. De betoonde ‘dapperheid’ om de oorlog in te gaan, wreedheden te begaan komt eerder voort uit lafheid zich niet te verzetten, om het daarmee gemoeide ongemak uit de weg te gaan, onder het mom dat zoiets illegaal is, terwijl de tegenstander de wet met voeten treedt. De Duitser was zo door zijn eigen lafheid een willige prooi voor bedriegers, charlatans.

Het moet gezegd worden, Hitler had zijn tijd mee. De herstelbetalingen op grond van het verdrag van Versailles eisten hun tol en maakten de één na laatste rijkskanselier voor Hitler, Heinrich Brüning, buitengewoon impopulair. Het politiek spel in Duitsland werd onvoorspelbaar. Het strenge regiem van Brüning, het onvermogen van de gewone man zijn leven zin te geven, het maakte dat het land gefascineerd werd toen het gedrocht Hitler op het politiek toneel verscheen. Het werd door niemand serieus genomen. Grotesk als een clown, zelfs voor de gewone man, met zijn verschijning, zijn kapsel als een souteneur, de valse chic, zijn Oostenrijkse dialect, de wilde gebaren als een epilepticus, het ongecontroleerde speeksel door het wilde gepraat, zijn voortdurende winderigheid, de afwisselend vlammende en starende blik van een gestoorde, meer dan de grote dorpsgek was hij aanvankelijk niet. Ook de inhoud van zijn toespraken met maar één thema, het dreigen om het dreigen, met de daarbij behorende vreugde om het wrede, de bloeddorstige moordfantasieën, het was het gedachtengoed van een geaberreerde geest, de rol van een man uit een gesticht die zich Napoleon waant. En zoals het gaat met een kermisaap, het volk klapt en klapt zonder in de gaten te hebben waaraan het zich uitlevert. Voor de lege en zelfs voor de ontwikkelde Duitser groeide de fascinatie voor het gedrocht, deze clown op het slappe koord. Hoe lang zou hij zich staande kunnen houden?

Tot zover Haffner.

Tegenwoordig kennen wij het Stockholmsyndroom, de sympathie van de gegijzelde voor de gijzelnemer, een psychologisch verschijnsel dat verklaard wordt uit de onderwerping van de gegijzelde omdat hij zijn macht kwijt is, zich overgeeft en er bewondering voor zijn overheerser ontstaat. Patricia Hearst en Natascha Kampuss zijn er voorbeelden van. Met Hitler moet indertijd hetzelfde gebeurd zijn. Hij gijzelde zijn volk, het liet zich gijzelen en de verafgoding verdrong de schaamte over het verloren zelfrespect. Het doet in zekere zin ook denken aan de geest in Nederland in het begin van de oorlog in Nederland, beschreven in het boek van Friedrich Weinreb ‘Het land der blinden’.

Nazi ideologieën bestaan nog steeds. Waakzaamheid daartegen is geboden. Maar die waakzaamheid kan ook verkeerd uitpakken, averechts werken. De tolerantie heeft een grens. Bij mijn weten was het vroeger ondenkbaar dat hulpverleners, brandweer of ambulancepersoneel, aangevallen werden en hun werk niet meer konden doen. Het is niet eenvoudig het juiste evenwicht te bewaren tussen het geven en nemen van elkaars standpunten. Leven en laten leven lijkt de leidraad daarvoor. Het recht een eigen leven te kunnen leiden en de plicht een ander dezelfde gelegenheid te bieden.

Het is ook het inzicht te kunnen onderscheiden tussen wensdromen en mogelijkheden. De bij mij opkomende aha erlebnisse bij het lezen van het boek van Haffner bestonden in kleine momenten die iedereen wel eens meemaakt, waarin de eigen overtuiging wordt weggedrukt door die van een ander, door economische of andere afhankelijkheid, onverschilligheid, egozwakte of blinde gehoorzaamheid.

Als er één leidraad valt te herkennen in het boek van Haffner is het wel zich niet op sleeptouw te laten nemen door het collectief beleefde, het kijken naar en het navolgen van anderen, omdat het dan wel goed zou zijn. Ik herinner mij de onthulling van een Italiaanse politicus een aantal jaren geleden die voor de televisie bekende belastingfraude te hebben gepleegd. Natuurlijk had hij dat gedaan, hij ontkende de beschuldiging niet. Maar zei hij als verontschuldiging, iedereen deed het toch! Het was zo overduidelijk uitgesproken, hij geloofde in zijn onschuld. Hij verdronk in die collectiviteit van oplichterij.

Hoe kunnen verantwoordelijke bestuurders voorkomen dat een land afglijdt naar een collectief verlies aan verantwoordelijkheidszin zoals dat overduidelijk bij de opkomst van het Nazidom in Duitsland is gebleken? Hoe kunnen verantwoordelijke bestuurders voorkomen dat een land afglijdt naar dictatuur, revolutie, chaos? In de huidige tijd is het gedoogbeleid ontstaan. Er zijn zaken verboden, maar het wordt gedoogd. Het is begonnen met het drugsbeleid, omdat de wetgeving daartegen niet uitvoerbaar is. Je zou dan zeggen dat die wetgeving aangepast moet worden. Toch, als het daarbij zou blijven zou men er vrede mee kunnen hebben.

Maar het is alsof de geest uit de fles is, het breidt zich als een inktvlek uit. Op tal van terreinen bestaat er wetgeving die niet toegepast wordt. Het zou het antwoord moeten zijn op een niets ontziende dictatoriale overheid, die de vrijheid van de burger beknot.

Wat tegenwoordig telt is dat je onverdacht bent. De maatstaf daarvoor is nog steeds de oorlog. Helaas wordt het beeld van de oorlog maar al te vaak valselijk gebruikt. De morele herbewapening uit de jaren vijftig zestig zou een fascistische organisatie zijn. Het gevolg is dat we nu te maken hebben met het Marokkanenprobleem. Neen, Wilders zou het niet voorkomen hebben, daar is hij te kortzichtig voor. Welgemeende, mensvriendelijke euthanasie mocht lange tijd niet, het zou zijn wortels hebben in de uitroeiingsgeest van het Nazidom. De jurist en advocaat Mr Dr Stokvis (indertijd bekend door zijn radiopraatjes onder de titel ‘Recht en slecht’) wilde met een beroep op de genocidepraktijken van het Nazidom verhinderen dat de hersendode Mia Versluis van het ademhalingsapparaat gehaald werd. De psycholoog Adriaan de Groot en de socioloog Buikhuijsen konden hun werk niet meer doen omdat zij erfelijke aspecten van het menselijke karakter wilden onderzoeken. Enzovoorts.

Het is de gevestigde overtuiging waaraan dit allemaal wordt opgehangen. Maar hoe wordt die overtuiging gevestigd? Meer en meer door elkaar na te praten. Met een verwijzing naar de oorlog worden ongewenste denkbeelden in de kiem gesmoord. Dat alles heeft niets te maken met de persoonlijke verantwoordelijkheid waar Haffner op doelde, die afwezig was zodat Hitler zijn slag kon slaan. Integendeel, vaak is het beroep op een gevestigde overtuiging in wezen het wegkijken, het kijken naar een ander, zonder werkelijk verantwoordelijkheid te nemen.

Bertolt Brecht geeft in zijn eenakter De Bijbel een wrang voorbeeld van het vasthouden aan een gevestigde overtuiging. Het stuk speelt ergens in de Nederlanden tijdens de tachtigjarige oorlog. Een protestantse stad wordt belegerd door katholieke belegeraars. In de stad leest een grootvader zijn kleindochter voor uit de Bijbel: “En toen er negen uren om waren riep Jezus aan het kruis: ‘Mijn God, mijn God, waarom hebt u mij verlaten.’ De omstanders bespotten hem, zeiden: ‘Anderen heeft hij geholpen, zichzelf kan hij het niet. Kom af van het kruis en wij zullen je geloven.’ Daarop riep Jezus luid: ‘Het is volbracht’ en ging heen.”

De vader, burgemeester van de stad en zijn zoon, haar broer komen binnen, vertellen dat de stad opgegeven is. Alleen een offer kan de stad behoeden voor plundering, brandschatterij, verkrachting en moord. Als de stad katholiek wordt en hun dochter en zuster zich een nacht opoffert voor de katholieke veldheer. In wanhoop wendt het meisje zich tot de grootvader die haar in haar weigering steunt. De broer beveelt zijn zuster zich op te offeren, de vader staat er lijdzaam bij. De grootvader is standvastig, gelooft aan het hemelse gerecht waar de overweldiger gestraft zal worden. De broer pleit hartstochtelijk bij zijn zuster om het volk, de stad te redden. De grootvader pleit bij het meisje het niet te doen, zo haar ziel te redden, meer waard als de lichamen van duizenden. De vader, in een zwak moment, probeert zijn dochter mee te krijgen onder het mom van haar veiligheid. De grootvader laat haar niet gaan, verwijt zijn zoon zijn dochter te willen versjacheren. Vader en broer gaan. Het meisje spreekt dan luid over de herinnering aan haar overleden moeder, liggend in de grafzerk waar zij met haar broertje als kleine kinderen huilend de nachtwake hielden. De ochtend daarop had de vader haar op de arm genomen onder de woorden ‘jij bent mij meer waard dan honderd vrienden’ en de dode gekust. Zij weet niet waarom zij zich dat nu weer herinnert.

Buiten brandt inmiddels de stad en het granaatvuur slaat door het venster. Het meisje spreekt: ‘De vijand maakt zich op voor de stormloop’. Grootvader: ‘God is met ons.’ Het meisje schreit, spreekt verward: ‘De klokken luiden, het zijn Gods stemmen’. En zij verlaat het huis. Grootvader blijft alleen achter, het huis brandt, de donder wordt sterker en sterker. Tot alles plotseling zwijgt, het stil wordt. De grootvader, luid galmend: ‘Heer, blijf bij ons. Want het zal avond worden en de dag zijgt neer.’

Wat had Bertold Brecht voor met deze merkwaardige eenakter? Hij schreef het als vijftienjarige lyceist, werd later communist, bestreed het fascisme, nam het op voor het lijden van de gewone man die zich overgeleverd weet aan kwade krachten. Haffner laat zien hoe die geest een voedingsbodem kon worden voor het Nazigif. Hoe is dat met elkaar te rijmen? Om dat te begrijpen moeten wij ons verplaatsen in de anarchistische geest van Bertold Brecht, die zich verzet tegen iedere vorm van dwang. Zo ook tegen de dwang van de gevestigde overtuiging en de religie. Als er een les is die Brecht, een snotaap nog, ons met deze eenakter had willen voorhouden is het naar mijn indruk dat het slechts de omstandigheden zijn die bepalen wat goed of verkeerd is.