KLEINPERK EN VAKMAN DELEN KLAP UIT

De Raad van Commissarissen van de eerbiedwaardige sociëteit ‘Labor Nobilat’ had een probleem. Niet dat deze zoiets uit de weg ging, daar was men voor, maar het was een merkwaardig probleem. De stijl en gezelligheid onder elkaar werd beschouwd als het hoogste goed dat ter sociëteit kon gelden.

Nu was er een lid dat een boek geschreven had waardoor een ander lid, een hofdame van de koningin, ook nog eens voorzitter van een of andere literaire tafel, zich beledigd voelde. Mevrouw schreeuwde moord en brand, en wel in zodanig gepaste bewoordingen, dat men niet om haar heen kon.

Het probleem van de heren bestond erin dat zijzelf schrijvende leden hadden opgeroepen hun pennevruchten aan te bieden aan de bibliotheek der sociëteit. Dat had dat lid ook gedaan en daarvan had men nu spijt. Terugsturen kon niet, want dan was er iets uit te leggen. Men dacht het probleem uit de weg te gaan door voorlopig de aanbieding te negeren. Dat was dan wel volgens de etiquette een doodzonde, maar men zag geen andere oplossing.

Nadat er vele maanden waren verstreken kwam er helaas een brief binnen waarin de schrijver om opheldering vroeg. Hij maakte gewag van een merkwaardige gang van zaken, die niet goed te rijmen viel met de vele lagen vormelijke beleefdheid waarmee men elkaar tegemoet placht te treden. Het schrijvende lid opperde dat het boek misschien niet in goede aarde was gevallen, maar nam er genoegen mee het terug te nemen, om de heren te ontlasten van hun gewetensprobleem. Zijn lidmaatschap, dat meer dan dertig jaar geduurd had, zegde hij nu wel op, want dat had niet veel zin meer.

Dat lieten de heren niet over hun kant gaan en benoemden uit hun midden Kleinperk en Vakman om dit varkentje te wassen. Dat varkentje was het beschadigde blazoen van hen die de lakens dachten uit te delen. Kleinperk en Vakman gingen onmiddellijk aan de slag. Zij raadpleegden nauwgezet de statuten en de huishoudelijk reglementen, zoals de landsadvocaat altijd de grondwet bij de hand heeft.

Kleinperk en Vakman hadden het snel gevonden. Die lastige schrijver had onregelmatig het lidmaatschap opgezegd. Hij moest nog steeds als lid worden beschouwd. Dat leek een nadeel, maar was een voordeel want ze konden lidmaatschapsgeld blijven vorderen zonder noemenswaardige verplichting. Dat was altijd al het geval geweest, want die vermaledijde schrijver was alleen maar buitenlid, een instituut dat binnenskamers als een meesterzet gold.

Ze stuurden de ene aanmaning na de andere, waar gelukkig geen antwoord op kwam. Het was een vernuftig plan. Na een jaar lang aanmaningen en retourzendingen bij elkaar te hebben gevoegd kwam er actie.

Kleinperk en Vakman schreven een laatste brief. Met veel deernis in het hart stelden zij vast dat de geadresseerde niet aan zijn verplichtingen voldeed en zij daarom naar het zwaarste middel moesten grijpen, levenslange uitsluiting van het heiligdom, de geliefde sociëteit, een uitdrukkelijk verbod om ooit nog een voet binnen het gebouw te zetten. En de geadresseerde hoefde niet te denken dat de betalingsverplichting uit de wereld was, die bleef gewoon bestaan.

Nadat de handtekeningen gezet waren keken Kleinperk en Vakman elkaar tevreden aan. De voldoening was van hun gezichten te lezen. De klus was geklaard, het dossier gesloten. “Ons kent ons kent geen indringers”, zeiden ze en pakten een borrel.