ZIJ LEVEN VAN DE MISDAAD

 

Zag eens op tv een interview met de toenmalige advocaat mr Abraham Moskowicz. Zijn ondervrager heette Kofferman, want Moskowicz noemde hem mijnheer Kofferman. Die Kofferman kwam mij lichtelijk bekend voor, tenminste zijn gezicht.

Uiteindelijk wist ik het. Er ging mij een licht op. Jaren geleden meldde zich bij mij op kantoor een manspersoon die veel geld had waarmee hij niet voor de dag kon komen. Hij had advies nodig. Ik had een onguur type verwacht, wat tegenviel. Hij had weliswaar een zwarte coltrui aan, maar daar keek ik doorheen. Mr Abraham Moskowicz had ik nooit in zo’n coltrui gezien. Die zag er altijd uit als om door een ringetje te halen, met pakken en dassen in de PC Hooftstraat te verkrijgen. Ik nam aan dat hij daar ook de cliëntèle opdeed.

Die Kofferman, of hoe hij ook heten mag daar op mijn kantoor toen, wilde weten wat hij met zijn geld moest doen. Hij wilde zo weinig mogelijk belasting betalen, eigenlijk helemaal geen belasting. Ik legde hem uit wat de mogelijkheden waren. Het beste was om maar naar het buitenland te gaan. Dan was hij van die nare Nederlandse fiscus af. Hij moest daar wel gaan wonen en in Nederland geen bedrijf meer uitoefenen. Er waren genoeg landen met een milder fiscaal klimaat dan in Nederland. Ik kon hem globaal wel zeggen wat de verschillen in tarieven waren.

Maar mijnheer werd boos. Daar was hij niet voor gekomen. Hij wilde in Nederland blijven, een flink rendement van zijn geld maken en niks belasting betalen. Daar had ik maar voor te zorgen, anders was ik geen knip voor de neus waard en was het bord naast mijn deur bedrog. Uiteindelijk zag hij de zinloosheid van het gesprek in en vertrok na boos nog wat biljetten op tafel te hebben gesmeten, niet als dank voor het aangenaam verpozen, wel na lichtelijk aandringen mijnerzijds.

En toen zag ik hem weer op de tv. De gelijkenis was onmiskenbaar. De golvende haardos, niet zo grijs als die van mr Abraham Moskowicz, er toch sterk op gelijkend. Ook verder leek hij op hem, alleen zonder die onschuldige blauwe kijkers van Moskowicz, altijd zo ferm toegeknepen als er iets flinks gezegd moest worden. Neen, de kijkers van Kofferman waren eerlijker. Je wist meteen dat je met hem moest uitkijken.

Maar toen, in dat tv programma, kwam die Kofferman helemaal niet voor advies. Neen, hij ondervroeg mr Abraham Moskowicz scherp, alsof hij de advocaat van de tegenpartij was en tegelijkertijd scherprechter. Mr Abraham Moskowicz beet van zich af. De woorden infaam, lasterlijk en andere minder plezierige bejegeningen vlogen over de tafel.

Mr Abraham Moskowicz voelde zich diep beledigd, gegriefd omdat men hem een ‘intrinsiek niet slecht mens’ had genoemd. Voor de strafmaat, die hem als tuchtmaatregel als advocaat boven het hoofd hing, was dat een verzachtende omstandigheid. Niettemin, Moskowicz nam het niet. Hij wilde wel toegeven er de kantjes vanaf te hebben gelopen. Maar dat kwam omdat hij een ziek familielid had. Mijn haren schoten overeind. Wat een verdediging zou dat worden wanneer de piloot, de chirurg en wat niet al zich na misslagen tot deze advocaat zou wenden!

Mr Abraham Moskowicz wilde dus niet ‘geen intrinsiek slecht mens’ genoemd worden. Ik moest er even van bijkomen want alleen god zou zich zo’n reactie kunnen veroorloven. Op zijn beurt noemde mr Abraham Moskowicz zijn tegenstander, de toenmalige deken van de Amsterdamse Orde van Advocaten, mr G.J. Kemper, ‘een nette man’.

Zo die zat. Maar wat was nu erger? Een niet intrinsiek slecht mens of een nette man? Het duizelde mij. Toch moest ik Moskowicz gelijk geven. Hij moest van die aanprijzing af. Daar kon hij bij zijn clientèle niet mee aankomen. En die ging boven alles. Ik had de indruk dat die Kofferman dat ook wel begreep. Overigens, die Kofferman, ik begreep dat hij een undercoverjournalist was, die mij beentje had willen lichten. Mijn indruk, toen ik die twee daar tegenover elkaar zag zitten, was dus juist geweest. Soort zoekt soort.