EEN OPZICHTIGE JOOD OF HET VRIJE WOORD
“Wat vindt u van Bram Moszkowicz?
“Ik vind hem een opzichtige jood.”
“Wat! Hoe kunt u dat nu zeggen?”
“Hoe bedoelt u dat?”
“Wel, dat hoef ik u toch niet uit te leggen. U deelt toch onze afkeer van wat er vroeger is voorgevallen. Voor en na de oorlog.”
“Ik zie het verband niet.”
“Uw manier van spreken herinnert aan de wijze waarop ook in ons land over landgenoten werd gesproken en waarvoor wij ons na de oorlog diep schaamden.”
“Ik zie het verband nog steeds niet.”
“Begrijpt u dan niet hoe uw opmerking dat afschuwelijke verleden weer kan oprakelen?”
“Neen, dat begrijp ik niet.”
“Hoeveel mensen zullen zich wel niet aangesproken voelen?”
“Anderen dan Bram Moszkowicz?”
“Ja, anderen. Al die mensen die de oorlog overleefd hebben en waarvan het overgrote deel van hun familie in de gaskamers is omgekomen.”
“Maar waren dat allemaal opzichtige joden en wat heeft dat met Bram Moszkowicz te maken?”
“Neen, niets natuurlijk. Maar waar het om gaat is natuurlijk de angst voor de aanzetting tot haat, zoals dat vroeger is gebeurd.”
“Dus de vermelding van iemands geloofsrichting moet achterwege blijven als het als een minder gunstige karakterduiding kan worden opgevat? Zoals ook het woord ‘neger’ uit het woordenboek wordt geschrapt? Dit op straffe van het aanzetten tot haat?”
“Het gaat er natuurlijk om in welk verband het wordt gezegd en tegen wie.”
“Toch klopt het niet. Om terug te keren tot het voorbeeld van Bram Moszkowicz. Hij is jood en komt er op de televisie nadrukkelijk voor uit. Sterker nog, hij doet er meermalen een beroep op om zijn houding te verklaren. Daarnaast staat vast dat hij pronkzucht vertoont, zijn voormalige kantoorgebouw was uitbundig versierd. Het lijkt erop of het zich vooropstellen om jood te zijn een afweer moet vormen tegen mogelijk ongewenste aanvallen. Waar een ieder van onverdachte huize uitgemaakt mag worden voor wat niet al, daar is een lid van een kwetsbare etnische groep of geloofsrichting bij voorbaat van ongewenste kritiek gevrijwaard, ook al betreft het een spontane beoordeling.”
“U ziet het te somber in, als ik het zo zie. U vergeet echter dat het noemen van dingen bij de naam in strijd kan komen met een eigen verantwoordelijkheid.”
“In strijd met een eigen verantwoordelijkheid?”
“Ja, of misschien druk ik mij niet goed uit. Het noemen van de dingen bij de naam kan men zich niet altijd veroorloven. Het zijn de omstandigheden die bepalen wat er wel en wat er niet gezegd kan worden.”
“Ik kan dus onder de huidige omstandigheden Bram Moszkowicz geen opzichtige jood noemen?”
“Neen, net zo min als u uw buurman zou kunnen bestempelen als een kortzichtige mohammedaan.”
“U bedoelt dat een kortzichtige mohammedaan niet bestaat? En wat vindt u van de man die zegt ‘noem mij geen moordenaar, anders maak ik jou dood’?”
“U legt mij woorden in de mond die ik niet gezegd heb.”
“U zegt het niet, maar wat zegt u wel?”
“U blijft een slecht verstaander. Nogmaals, het zijn de omstandigheden die bepalen wat er wel en wat er niet gezegd kan worden.”
“U geeft er de voorkeur aan dat de dingen niet gezegd worden? Tenminste dat beluister ik in uw redenering. U zet zich immers vooral af tegen wat er wel gezegd wordt.”
“Nu beticht u mij ervan aanhanger te zijn van valse voorstellingen van zaken. U doet mij onrecht. Ik probeer de zaken zo voor te stellen dat tegenover elkaar staande partijen geen aanstoot aan elkaar hoeven te nemen.”
“Dat kan alleen maar als u een groot deel van de werkelijkheid verzwijgt. Wat schieten we daarmee op? U schept voor de korte tijd rust terwijl er niets wordt uitgeproken. Wat beoogt u daarmee?”
“Begrijpt u dat dan niet? Wij beogen begrip voor elkaars standpunt op te brengen.”
“Wat? Voor standpunten die onuitgesproken blijven? Standpunten kunnen alleen ingenomen worden in een wederzijds gesprek.”
“Die standpunten zijn vooraf bekend. Dat kan iedereen vinden in de wederzijdse media.”
“Dat bedoel ik niet. Het gaat om het ontwikkelen van een standpunt als reactie op dat van de ander. Het al bekende standpunt van de ander kan alleen dienen als vertrekpunt. Het gaat erom zich te kunnen inleven in de wereld van de ander. Aan de hand daarvan kan tot een eigen standpunt worden gekomen en vervolgens misschien tot een vergelijk.”
“En u denkt dat dat het noemen van de dingen bij de naam dat mogelijk maakt? U vergeet en miskent de ondoorzichtigheid van de besluitvorming om een groep te besturen. Een rationele grondslag zou rekening moeten houden met alle belangen en de afweging daarvan kan alleen maar door weinigen worden begrepen. Laat staan dat er een offer voor gebracht zou moeten worden als het in een persoonlijk nadeel zou uitvallen.”
“U hebt mij overtuigd.